Ik heb de laatste tijd veel aan de camping in Renesse gedacht. In de jaren ’70 en ‘80 verbleef ik daar, met mijn ouders en mijn broers, wekenlang in een stacaravan. Nou ja, stacaravan, het was meer een houten keet met een geteerd dak. Heden ten dage schrikt men van temperaturen op Sicilië die tegen de 50 graden Celsius lopen. Nee, dan had je eens een minuut of tien in die caravan van ons moeten vertoeven. Ik weet zeker dat mijn ouders om die reden een begrafenis verkozen boven een crematie.
Die stacaravan was niet van onszelf, maar van een vriend van mijn vader. Maar het was in die tijd heel pocherig om te zeggen dat je een stacaravan had. Ik zie het mezelf ook zeggen, op het schoolplein, tegen vriendjes wiens ouders een gewone tent hadden: ”O, wij hebben een stacaravan van zestien meter lang.” Daarna trapte ik achteloos een steentje weg om ze de indruk te geven dat het maar heel gewoon was dat wij een comfort zomerverblijf hadden. Niemand kon dit controleren.
Het was de gelukkigste tijd van mijn leven. Ja, natuurlijk was het niet fijn voor mijn vader om met een emmer vol ontlasting over de camping te lopen. Mijn vader deed dat altijd ’s avonds laat, als wij al sliepen. We hebben er nooit iets van meegekregen. We poepten in de veronderstelling dat het in een oneindig diep gat terecht kwam. Het was sowieso niet prettig om verteerd campingvoedsel van drie dagen in een beerput te moeten gieten, maar er stond zoveel tegenover. In Renesse heb ik bijvoorbeeld geleerd hoe je moest tongzoenen. Een vakantievriendje vertelde mij dat ik dat kon oefenen op mijn pols. Urenlang stond ik achter de caravan aan mijn pols te likken in de hoop het een keer in de praktijk uit te kunnen voeren.
Ik herinner me ieder moment van die vakanties. Zoals de eerste keer dansen met een meisje in een discotheek in Burgh-Haamstede en hoe ze haar tas vlak voor mij op de grond zette, zodat die niet kwijt zou raken. Ik weet nog hoe ik bij het nummer ’Heaven Must Be Missing Angel’ van Tavares probeerde een rondje te draaien om vervolgens met mijn rechtervoet bekneld te raken in het riempje. Daar lag ik. Het tongzoenen kon ik daarna wel vergeten. ”Gelukkig heb je je pols nog”, zei mijn vriend lachend.
Nu ik zelf wat ouder ben, denk ik vooral aan mijn ouders. Ze waren op de camping zo gelukkig. Mijn moeder lachte tijdens het koken. Mijn vader was onweerstaanbaar knap als hij met zijn natte haar, vlak na het douchen, over de camping liep. Hij bedekte zijn kale hoofd met een paar lange plukken die vanaf de rechterflank kwamen. Ik herinner me vooral het moment dat ik mijn ouders zocht. Ik liep om de camping heen en daar lagen ze: tegen een duin, de ruggen in het zand. Hun handen in elkaar. Dat zag ik ze daarna een heel jaar niet meer doen.