De drieënveertigste editie van het jaarboek Straet & Vaert bevat zes geïllustreerde artikelen, waarvan er drie een thema uit de Tweede Wereldoorlog behandelen.
Na de landingen op de stranden in Normandië op 6 juni 1944 rukten de geallieerden razendsnel op naar het noorden. Begin september naderden ze de Nederlandse grens. Bij de Duitse bezetter sloeg de paniek toe. De MASt, het enorme munitiedepot dat tussen Loon op Zand en Kaatsheuvel lag, werd opgeblazen om te voorkomen dat de munitie in geallieerde handen zou vallen. Na de zware explosies bleef een grotendeels vernietigd munitiedepot achter. Voor de meeste omwonenden was de MASt tijdens de oorlog verboden terrein. Kort na de bevrijding werden er bouwmaterialen vandaan gehaald voor herstelwerkzaamheden in de dorpen. In die tijd keek men vooruit, men werkte aan de wederopbouw en er werd niet gepraat over de oorlog, laat staan over hoe de MASt er moest hebben uitgezien. Langzaam raakte het depot vergeten. Wat restte waren wat anekdotes en een enkele foto. Nu, bijna tachtig jaar na de oorlog, is er alsnog die interesse en de nieuwsgierigheid naar wat tijdens de Tweede Wereldoorlog voor omwonenden verborgen bleef. Hoe zag het depot er in die tijd uit? De reconstructie van de MASt, zoals beschreven in het artikel van Paul Faes, geeft een indruk van het munitiedepot in zijn operationele periode, zoals alleen de bezetter het heeft gezien.
Het tweede deel van het door Jan van Iersel geschreven drieluik over burgemeester Mallens is getiteld ‘Burgemeester in oorlogstijd’. Na het eerste deel in Straet & Vaert 2022 over Mallens’ loopbaan tot zijn herbenoeming per 1 maart 1940, kort voor de Duitse inval in ons land, behandelt dit tweede deel zijn bestuurlijke wederwaardigheden tijdens de jaren van de Duitse bezetting tot de bevrijding van Loon op Zand en Kaatsheuvel door de geallieerde legers eind oktober 1944. Door de opheffing van de gemeenteraad en de degradatie van de wethouders tot ondergeschikte adviseurs in 1941 legt het Duitse gezag het besturen van de gemeente geheel in handen van de burgemeester. Mallens krijgt dus in zijn eentje de volledige verantwoordelijkheid te dragen. Het is een buitengewoon moeilijke positie waarin hij zowel moet voldoen aan de opdrachten van de Nederlandse regering in Londen als aan die van de Duitse gezagsdragers, daarbij nauwgezet en kritisch in de gaten gehouden door de bevolking. Het afsluitende derde deel ‘Van burgemeester tot raadslid’ zal verschijnen in de volgende editie van dit jaarboek.
Lauran Toorians belicht de in Breda opgegroeide schrijver en schilder Jacob Campo Weyerman die tussen 1729 en 1769 een omvangrijk werk over de Nederlandse kunstschilders en de oudere schilderkunst publiceerde. In dat werk schenkt hij ook aandacht aan de kladschilders van zijn tijd. Als een van de voorbeelden daarvan bespot Campo Weyerman de Bredanaar Johannes Kuningham. Op een van de beschreven schilderijen van Kuningham was in de achtergrond het kasteel van Loon op Zand afgebeeld. Helaas bestaat er van Kuningham geen enkel (gesigneerd) werk meer en kennen we dus ook deze afbeelding van het kasteel van Loon op Zand uitsluitend doordat Campo Weyerman hem noemt. Maar het is een uitdagende gedachte dat er ooit een (slecht?) schilderij heeft bestaan waarop het kasteel stond afgebeeld kort voor de sloop van de grote voorburcht en de verbouwing tot het huidige landhuis.
Cijnsregisters bevatten een schat aan gegevens over landgebruik en de mensen die voor het gebruik van die grond een cijns betaalden. Van Loon op Zand zijn nog twee registers bekend, namelijk het register dat loopt van 1383 tot 1397 en het laatste cijnsregister dat loopt van ±1680 tot ±1860. Het register van 1383 is door Ger Verschuren getranscribeerd (overgeschreven in het huidige schrift, maar in de oude spelling). Deze transcriptie staat op de website van het Regionaal Archief Tilburg en is te vinden op de pagina van het heerlijkheidsarchief van Loon op Zand (NL-TbRAT 982). In zijn bijdrage aan dit jaarboek gaat Ger Verschuren dieper in op dit Loonse cijnsregister. Zo weet hij het register te dateren en geeft hij een samenvatting van de betaalde cijnzen. Tevens gaat hij in op de aard van de cijnsgoederen en daarmee op het landschap. Hierbij kwamen een aantal zaken naar voren die een nieuw licht doen schijnen op de vroegste historie van Loon op Zand. Zo komen enkele cijnsgoederen in beeld die teruggaan tot voor de belening in 1269 van de heerlijkheid Venloon en de binnen dit rechtsgebied gelegen gronden. Ook komt hij tot nieuwe inzichten met betrekking tot toponiemen als bijvoorbeeld Venloon en de Klokkenberg en maakt hij definitief een einde aan de discussie over de oorsprong van het toponiem Efte(r)ling. Ten slotte laat hij aan de hand van twee families zien dat het Loonse cijnsregister een meer dan goede hulp is bij het genealogisch onderzoek. Hij eindigt met een oproep om ook het laatste omvangrijke cijnsboek van Loon op Zand te transcriberen en toegankelijk te maken voor een breder publiek.
In 1934 maakten de inwoners van Loon op Zand kennis met de chirurg dr. Carel ten Horn (1884-1964) uit Nijmegen. Op 1 en 2 oktober van dat jaar trouwde hij met jonkvrouw Emilie Verheyen (1897-1984). Na de huwelijkssluiting verhuisde jkvr. Emilie naar de woning van haar man in de stad aan de Waal. Nadat Ten Horn in november 1952 zijn werk in het Sint-Canisiusziekenhuis had neergelegd, vestigde het paar zich in het kasteel van Loon op Zand, dat was hersteld en gerestaureerd na de zware schade die het had opgelopen tijdens de bevrijdingsdagen eind oktober 1944. Daar mocht de gepensioneerde geneesheer nog bijna twaalf jaren doorbrengen tot zijn plotselinge overlijden op tachtigjarige leeftijd. In deze jaren heeft hij zich verdienstelijk gemaakt voor het Loonse verenigingsleven als hoofdman van het gilde Sint-Ambrosius en als oprichter van de Raad van Bestuur van de harmonie Sophia’s Vereeniging, waarvan zijn echtgenote beschermvrouwe was. Carel ten Horn heeft in binnen- en buitenland een interessant, verdienstelijk en bewogen leven geleid, waarin hij werd geraakt door het leed van twee wereldoorlogen en een grote bijdrage heeft geleverd aan het lenigen daarvan. Ontelbaar veel patiënten zijn door hem met zorg en kundigheid behandeld en genezen. Met gebruikmaking van diverse bronnen heeft Erik Gelevert zich verdiept in zijn welbestede leven.
Het artikel ‘Burgemeester in oorlogstijd’ laat zien dat een burgemeester, zo ook burgemeester Mallens van Loon op Zand, tijdens de Duitse bezetting van 1940-1945 in een buitengewoon moeilijke positie verkeerde. Het tweede artikel van Jan van Iersel over de verzetsstrijder Marius van den Wildenberg (1917-1945) maakt duidelijk dat ook gemeenteambtenaren die bereid waren tot hulpverlening aan onderduikers grote risico’s liepen en er soms een hoge prijs voor betaalden. De Haarense ambtenaren André Vissers en Marius van den Wildenberg hebben met hun hulpbetoon het leven van anderen gered, maar hebben daarvoor zelf de hoogste prijs betaald: beiden kwamen om in een Duits concentratiekamp. Marius van den Wildenberg is geboren en getogen in Loon op Zand. Tot kort voor de oorlog woonde hij nog bij zijn ouders in de Kerkstraat. Marius was de zoon uit het tweede huwelijk van lederfabrikant Harrie van den Wildenberg met Marie van Loosdrecht. Hij bezocht van 1930 tot 1935 het Odulphus-Lyceum in Tilburg, waarna hij ambtenaar werd in de gemeente Haaren. Door zijn hulpverlening aan onderduikers kwam hij in het verzet terecht. Jan van Iersel is van mening dat de geboren en getogen Loonse Marius niet alleen in Haaren als verzetsstrijder moet worden herinnerd en in ere gehouden, maar ook in zijn geboortedorp Loon op Zand, bijvoorbeeld door een straat naar hem te vernoemen.