Verleden en heden. Goede en Slechte tijden. Verhalen, herinneringen van toen en nu, willen wij opnieuw onder uw aandacht brengen. Bent u geïnteresseerd in de geschiedenis van Oosterhout, bezoekt u dan onze website: www.hkoosterhout.nl
Alle verhalen uit de oude doos zijn letterlijk overgenomen uit oude Oosterhoutse weekbladen. Voor elk verhaal is de datum waarop het verhaal is geschreven vermeld.
Uit het Kanton van donderdag 6 februari 1964
‘T WORDT WEER OOSTERHOUTS’ CARNAVAL
We zouden het echt niet meer kunnen missen
„Mal nur Mensch sein”. Waar hebben we dat eerder gelezen. In een of ander Carnavalspamflet? Of in een hooggestemd artikel, door een geleerd man gewijd aan het verschijnsel Carnaval? Wat doet het ertoe. „Zo maar gewoon mens zijn”, zoals we zouden willen zeggen in het Nederlands, zonder al die, eerder toe- dan afnemende remmingen, waardoor we ons niet gewone maar dagelijkse mens-beleven zien omkapseld of zelf omkapselen.
Carnaval, feest van spel en spot, van uitbundige vrolijkheid, van smullen en genieten van de zoete geneugten van de drank der spontane levensuitingen. Charmante vlucht in een rijke fantasie en zich losmaken van bindingen, die men voor geen geld van de wereld als ontbonden zou willen zien. Inderdaad, spel van tegenstellingen van ongedachte allure en inhoud en spel ook met ontmoetingen en omarmingen, waarvan men zich in het dagelijkse leven zelfs geen voorstelling zou kunnen, laat staan durven, maken. De laatste hand wordt gelegd aan de kledij der zotheid en aan uitbeeldingen, getuigen van hemelse spot of duivelse zelfkritiek, waarbij de niet gespaarde persoon evenmin gepersonifieerd wordt als de critisch-humoristische uitbeelding van gebeurtenissen of situaties critiek wil zijn van het soort, dat tot weerstand opwekt. Alles mag en is geoorloofd: en daarom doet men juist niet alles, omdat de echte carnavalsvierder tot in de toppen van zijn vingers als vanzelf aanvoelt wat alles in carnavalszin wil zijn. En, hier in Oosterhout, zoals in andere steden van Brabant, doet de boerenkiel het vooral, de verkleding, waarin de magistraat zich als carnavalist gelijk weet aan de eenvoudige werkman, bij hem in dienst. Het heeft niets te maken met een affrontatie van het begrip „boer” als landbouwer, want ook deze zelf trekken hem aan, maar is zoveel als de meest eenvoudige, simpele aankleding, waarin de carnavalist weet onder te dompelen in een spel, waarbij het niet om de knikkers gaat maar om het gezamenlijke spel zelf.
WAT VOELT GE DAN?
Die vraag hoort men de mens, die niets van carnaval begrijpt vaak vragen aan de echte carnavalsvierder, die zich stort in de leut van straat en andere openbare gelegenheid, in boerenkiel en pet met das en misschien nog een en ander daarbij aangetrokken of opgetooid. Hoe kan die man zoiets doen, zo’n eerbaar burger, zo’n oude rustige mens, zo’n leuke vlotte vent, zo’n allerliefste deerne, zo’n voortreffelijke degelijke huismoeder? Ja, hoe bestaat het.
Het bestaat, daaraan is geen twijfel. En dan bedoelen we niet die honderden, duizenden „kijkers”, in hun daagse pakje, geschaard langs de route van de grote optocht. Er kan vaak niet veel meer af dan een inwendig gegrinnik, maar openbaar uiting geven aan zijn gevoelens, die toch onmiskenbaar erkend worden, men denkt er niet aan. En het KAN ook niet.
Alleen, wanneer men zover komt de moed op te brengen dat jasje in moderne snit of die allerleukste japon te verwisselen voor of desnoods te omhullen met iets „zots” kan men ook uit zijn daagse gedrag kruipen. Maar pas dan op, want dan ligt de weg open om er drie dagen lang tussenuit te gaan, losgeslagen, in alle eer en deugd overigens, maar „gewoon maar mens”.
GROEPEN-CONTACTEN
Wat zien we met Carnaval? Groepsvorming, spontaan danwel vooraf geregeld, maar groepsvorming, voor een enkel moment en voor enkele dagen. Mannen met hun vrouwen, en dan weer in grote aantallen zowel als groepen van mannen of van vrouwen, ieder met een eigen karakter en in eigen doen als carnavalist. Jongeren, die elkaar nimmer ontmoet hebben, trekken de straten op en verlaten die niet meer voordat moeheid of dorst (alleen, met die moeheid loopt het nogal af, want die voelen ze pas later) hen naar elders noden. In de cafe’s en op de straten treft men ontmoetingen aan die men zich buiten carnaval nauwelijks indenken kan. Ieder ontmoet er iedereen, omdat ieder gelijk is aan de ander; en ieder kent ieder, zonder te weten met wie men te maken heeft. De ook voor Oosterhout aanvankelijke schroom om zich voor gek aan te stellen valt steeds meer weg en de reserve vanwege het „dat kunnen wij echt niet doen in onze positie” vervliegt in toenemende mate en de openbare gelegenheden worden ontmoetingscentra, voor enkele uren of dagen, die zonder enige verplichting voortduren tot precies de laatste slag van 12 op de laatste dinsdag.
Nog hebben we dan onze kiel aan, maar er valt iets van ons af. We voelen ons vaak op hetzelfde moment „ontnuchterd”, weer ongewoon als gewoon mens en we gaan naar huis met heel prettige herinneringen, waarover echter heel weinig nagepraat wordt. Omdat we weer de mens geworden zijn in de dagelijkse sociale omarming van, wetten, verplichtingen, gewoonten en verwachtingen. Maar dat alles is slechts mogelijk bij het echte open carnaval.
Anton van Duinkerken, hoogleraar, literator van formaat, maar evenzeer „generaal van het Brabantse carnaval” heeft het eens zo gezegd „waar carnaval teruggedrongen wordt tot de beslotenheid, daar is het feest beknot”. Maar tegelijk houdt die beslotenheid de mogelijkheid in van ongevraagde „doorbraak” want de carnavalsvierder, die niet van beslotenheid houdt, kan er niet voor instaan, dat hij niet met gelijkgezinden die beslotenheid zal openbreken, als een stel vermomde dwazen, om die besloten groep mee op te trekken naar de openheid. Alleen open carnaval, op de straten en van café over die straten naar het andere café, is echt carnaval, zoals wij het in Brabant, en in Oosterhout wensen.
MEN IS ’LOS’
Er worden in die dagen heel wat conventies, van de allerbeste overigens vaak, overboord gegooid. We denken aan die conventies, welke de vastheid en stabiliteit van het gezinsleven bepalen en veilig stellen. Daarvan blijft vaak weinig over. Grote kinderen houdt men niet meer; ze trekken er in eigen verband op uit, zelfs wanneer de ouderen dat niet (meer) of nog niet kunnen opbrengen. En vaak vallen ze op de meest ongezette tijden, alleen of met anderen, even binnen om te zien of er mogelijk iets te nuttigen valt. De maaltijden zijn ongeregeld en groot is de huisvrouw en huismoeder, die het kan opbrengen dit te aanvaarden, zich daarop zelfs in te stellen, zij het, dat enige regel toch in acht genomen behoort te worden, want ook voor haar zijn het „wondere dagen” of ze er zelf al induikt of niet. Begrip voor haar altijd al zorgen misstaat zelfs met carnaval allerminst en het is de kunst van de grote carnavalsvierders haar dat te doen gevoelen. Vaak zal zij de enige en eerste zijn, die eigen genot weet te offeren voor dat van anderen in de gebondenheid aan kleine kinderen en de verantwoordelijkheid voor echtgenoot en grotere kinderen. Dat vraagt niet om beloning maar verdient het des te meer.
Oosterhouts Carnaval heeft zijn eigen sfeer zien groeien, een sfeer en vorm, die afwijkt van overal elders al heeft het toch weer gemeenschappelijke kenmerken met vele andere plaatselijke carnavalsvieringen. Dat laatste moge zich vooral uiten in de gedisciplineerde viering. De remmen los met Carnaval betekent meer dan ooit zichzelf de rem van binnen-uit aanmeten. Dan is Carnaval goed carnaval. We bedoelen b.v., dat met Carnaval echt niet alles geoorloofd is, omdat alles mag. b.v. dat vrije kussen door sommigen van ieder meisje of iedere vrouw, die men ontmoet. Men kan een voorstander hiervan zijn, maar velen, en zeker vele vrouwen kunnen dat allerminst waarderen, ook de beste onder de vrouwelijke carnavalsvierders.
Bij losgeslagen carnavalsvierders „in eer en deugd” wel te verstaan zal menig dauwdruppeltje vaak naar binnen worden gewerkt; in Salzburg zou men zeggen: Een Pulswärmertje vooraf hoort erbij. En we kunnen daar heel goed inkomen. Maar de man, jong of oud, vergeet niet, dat drinken en hossen zekere duidelijk waarneembare uitdrukking heeft en dat het voor menige vrouw allerminst, ook al geniet ze zelf met volle teugen van het gezellige vocht en host ze even zwaar mee als de mannelijke partners, aangenaam is door deze partners omhelsd en gekust te worden. Ook daarin zal men zich beperkingen moeten kunnen opleggen, beperkingen, die het „snoepje van Carnaval” echt niet helemaal behoeven uit te sluiten. Een voorstander van de kus-cultus zonder meer zijn wij echter allerminst en vele vrouwen, volop in carnavalsstijl, staan hier ongetwijfeld achter.
Maar geen geredeneer, nu op vooravond van Oosterhout’s Carnaval. Komt los, zoveel mogelijk, met alle losheid die in U is en laat Oosterhout zijn carnaval der zotheid in nog grotere mate cultiveren tot een eigen-stijl-carnaval met alle van binnen uit afremmende ongeremdheid, die bij Carnaval behoort. Dan is het voor iedereen Carnaval, die daarvan eenmaal de smaak te pakken heeft gekregen. (FVW)